Isaiah 3

1Want ziet, de Heere, Heere der heirscharen, zal van Jeruzalem en van Juda wegnemen den stok en den staf, allen stok des broods, en allen stok des waters;
 stok en den staf, Dat is, al hetgeen waar men zich op verlaat, hetzij klein of groot, aanzienlijk of slecht. Anders: den steunenden [man] en de steunende [vrouw].
,
 stok des broods, Dat is, al de voedzame kracht van het brood, alzo dat zij niet zullen verzadigd worden ofschoon zij veel brood eten en veel water drinken. Deze straf dreigt ook God den overtreders zijner wetten, Lev 26:26 ; zie de aantekening aldaar; en zie daarvan een exempel Hag 1:6 .
2Den held en den krijgsman, den rechter en den profeet, en den waarzegger, en den oude;
 waarzegger, Dat is, verreziende, voorzinnige, voorzichtige, die ene zaak van verre ziet komen, of voorziet eer zij geschiedt. Zie Pro 16:10 .
,
 den oude; Te weten niet alleen oud van jaren, maar ook wel ervaren, wijs, kloek in de regering, hetzij der kerk of der republiek.
3Den overste van vijftig, en den aanzienlijke, en den raadsman, en den wijze onder de werkmeesters, en dien, die kloek ter tale is.
 den aanzienlijke, Hebreeuws, den verhevenen van aangezicht; dat is, den aanzienlijken, of die in autoriteit is.
,
 raadsman, Anders: raadgever.
,
 wijze Of, kundige, ervarene.
,
 dien, Die wel ter taal is, of verstandig in redenering, een welsprekend man.
4En Ik zal jongelingen stellen tot hun vorsten, en kinderen zullen over hen heersen;
 jongelingen Te weten jong van jaren, of jong in verstand, of beide; zie Ecc 10:16 .
,
 kinderen Anders: kinderachtige lieden.
5En het volk zal gedrongen worden, de een zal zijn tegen den ander, en een iegelijk tegen zijn naaste; de jongeling zal stout zijn tegen den oude, de verachte tegen den eerlijke.
 gedrongen Of, hard gedreven worden; te weten tot betaling, of tot zwaren dienst en arbeid.
,
 stout zijn Of, trots, moedig.
,
 de verachte Dat is, slechten, ongeachten onder het volk.
6Wanneer iemand zijn broeder uit het huis zijns vaders zal aangrijpen, zeggende: Gij hebt een kleed, wees ons ten overste, laat toch dezen aanstoot onder uw hand wezen;
 zijn broeder Dat is, zijnen bloedverwant.
,
 uit het huis Dat is, die van zijns vaders huis of geslacht is.
,
 Gij hebt Dat is, gij zijt welhebbende, of, gij hebt middelen om te leven; gij zijt een van de aanzienlijksten onder ons; gemeenlijk openbaart zich de rijkdom in de klederen.
,
 dezen aanstoot Of, dit verderf, of ruïne, of ondergang. De zin is: Neem toch de vervallen zaak van onzen staat bij de hand, en help haar ondersteunen, zoveel het u mogelijk en doenlijk is. Anders: doch laat uwe hand onder deze ruïne zijn; een manier van spreken, genomen van een vallend huis.
,
 onder uw hand Dat is, onder uw beleid.
7Zo zal hij in dien dag zijn hand opheffen, zeggende: Ik kan geen heelmeester wezen; er is ook geen brood en geen kleed in mijn huis; zet mij niet tot een overste des volks.
 in dien dag Dat is, straks, zonder zich lang te beraden.
,
 opheffen, Te weten naar den hemel, dat is, hij zal zweren. Zie Gen 14:22 . Anders: hij zal [zijne stem] opheffen.
,
 heelmeester Hebreeuws, verbinder; te weten van uwe wonden, of geen chirurgijn, wondmeester, of medicijnmeester zijn. Alsof hij zeide: De zaken zijn in onzen staat te zeer verlopen, de wonde van onzen staat is te zeer vervuild, ik zal het vervallen werk niet kunnen redden. In een woord, de profeet wil zeggen dat het zo ellendig met de Joden zou gesteld wezen, dat onaangezien een ieder gaarne groot is, nochtans niemand het bestuur zou willen aannemen, ofschoon het hun werd aangeboden. Zie ook Job 34:17 .
,
 is ook geen brood Alsof hij zeide: Ik ben zo arm dat ik mijzelven en de mijnen van nooddruft niet kan verzorgen, veel weiniger kan ik dan ulieden helpen.
8Want Jeruzalem heeft aangestoten, en Juda is gevallen, dewijl hun tong en zijn handelingen tegen den Heere zijn, om de ogen Zijner heerlijkheid te verbitteren.
 heeft aangestoten, Dat is, het zal gewisselijk in het kort vallen.
9Het gelaat huns aangezichts getuigt tegen hen, en hun zonden spreken zij vrij uit, gelijk Sodom; zij verbergen ze niet. Wee hunlieder ziel; want zij doen zichzelven kwaad.
 Het gelaat Dat is, men kan het uit hun aangezicht bespeuren, dat zij boze, onbeschaamde mensen zijn. Anders: de hardnekkigheid van hun aangezicht; in welke betekenis het Hebreeuwse woord ook genomen wordt Job 19:3 .
,
 spreken Dat is, roemen zij. Hebreeuws, verkondigen zij.
,
 gelijk Sodom; Dat is, gelijk de inwoners van Sodom. Zie Gen 13:13 , en Gen 18:20 , en Gen 19:5 .
,
 zij doen zichzelven Te weten, met God den Heere door hunne zonden tot straf te verwekken. Zie van het Hebreeuwse woord gamal, Psa 13:6 .
10Zegt den rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal; dat zij de vrucht hunner werken zullen eten.
 dat het hem Zie van zulk gebruik van het Hebreeuwse woord Tob, Jer 22:15-16 .
,
 eten Dat is, genieten; dat is, God de Heere zal uit genade hunne godzaligheid belonen. Zie de aantekening Pro 1:31 .
11Wee den goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, want de vergelding zijner handen zal hem geschieden.
 het zal hem In het Hebreeuws staat alleen het woord kwaad of boos. Anders: als hij boos is; dat is, als hij boos blijft.
,
 want de vergelding Dat is, hem zal wedervaren of overkomen even hetzelfde, dat hij anderen gedaan heeft; hij zal gestraft worden om zijner boosheden wil.
12De drijvers Mijns volks zijn kinderen, en vrouwen heersen over hetzelve. O Mijn volk! die u leiden, verleiden u, en den weg uwer paden slokken zij in.
 drijvers Dat is, strenge regeerders, of onderdrukkers.
,
 kinderen, Dat is, onervaren, hunne lusten volgende, als de kinderen.
,
 vrouwen heersen Dat is, verwijfde mannen, die geen moed hebben.
,
 u leiden, Of, uwe leiders; dat is, uwe leraars en regeerders. Anders: die u gelukzalig achten; of roemen; verstaande zulke predikers, die de lieden kussens onder de ellebogen leggen, roepende: Het heeft geen nood.
,
 slokken Dat is, den weg, dien gij behoort te wandelen, verderven zij, gelijk als die iets verslindt of inslokt; of zij bedekken en verduisteren den weg, gelijk het ingeslokte verborgen en als ingewonden is. Vergelijk Num 4:20 , of zij varen er heel lichtelijk over heen. Vergelijk Job 39:27 , met de aantekening.
13De Heere stelt Zich om te pleiten, en Hij staat, om de volken te richten.
 om te pleiten, Dat is, om in het recht te treden, gelijk Isa 1:18 .
,
 de volken Te weten, het volk Israël, hetwelk groot is en veel in getal, gelijk Act 4:27 .
14De Heere komt ten gerichte tegen de oudsten Zijns volks en deszelfs vorsten, want gijlieden hebt dezen wijngaard verteerd; de roof des ellendigen is in uwe huizen.
 de oudsten Dat is, de rechters, regeerders, magistraten, die men uit oude bedaagde mannen pleegt te kiezen. Dezen zal de Heere voor het recht stellen, omdat zij zijn volk door ongerechtigheid onderdrukt hebben.
,
 dezen wijngaard Dat is, de gemeente Gods, of het volk Gods, dat u toevertrouwd was. Zie Isa 5:1 ; Mat 21:33 .
,
 verteerd; Hebreeuws, verbrand, of met het vuur verslonden, zie Num 24:22 . De zin is: in plaats van mijnen wijngaard te bouwen en mij goede vruchten daarvan te brengen, maakt gij denzelven te schande.
15Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, en de aangezichten der ellendigen vermaalt? spreekt de Heere, Heere der heirscharen.
 Wat is ulieden, Dat is, wat recht of reden hebt gijlieden daartoe? dat gij, enz.
,
 de aangezichten Dat is de personen.
,
 vermaalt? Dat is, gans wredelijk en onmenselijk behandelt of mishandelt. Anders: als in een vijzel stoot, of met krabben en vuiligheid schendt.
16Verder zegt de Heere: Daarom dat de dochteren van Sion zich verheffen, en gaan met uitgestrekten hals, en lonken met de ogen, al gaande en trippelende daarhenen treden, en alsof haar voeten gebonden waren.
 dochteren Dat is, de vrouwen en jonge dochters te Jeruzalem, welke hier gedreigd worden vanwege hare hovaardij.
,
 zich verheffen, Het hoofd omhoog steken uit hoogvaardij.
,
 met uitgestrekten Hebreeuws, uitgestrekt van hals, of van keel.
,
 lonken Hebreeuws, bedriegende met de ogen, of lonkende met de ogen; dat is, met de ogen hare loosheid te kennen gevende.
,
 al gaande Anders: Zij gaan al trippelende alsof zij kleine kinderen waren, makende kleine treden.
,
 gebonden Of, geboeid. Anders: Ja aan hare voeten dragen zij boeitjes. Anders: Makende een geluid, of geril met hare voeten, alsof er schelletjes aan waren. Anderen nemen het aldus: Zij gaan half dansende, houden zekeren pas of maat in haren tred. Maar de meesten en voornaamsten verstaan het van kostelijke boeitjes, of versierselen aan de voeten, hebbende het fatsoen van boeitJes.
17Zo zal de Heere den schedel der dochteren van Sion schurftig maken, en de Heere zal haar schaamte ontbloten.
 schurftig Of, schurft; anders kaal. Op de schurftheid volgt gemeenlijk kaalheid of uitvalling van het haar. Anderen verstaan het aldus: dat zij in der vijanden hand en geweld vervallen zouden, die haar het haar kaal afscheren zouden, gelijk men den slaven en lijfeigenen pleegt te doen.
,
 de HEERE zal Dat is, de Heere zal haar laten beroven van hare klederen, alzo dat zij zullen moeten naakt gaan, en niet zoveel hebben zullen, dat zij hare schaamte bedekken kunnen.
18Ten zelfden dage zal de Heere wegnemen het sieraad der kousebanden, en de netjes, en de maantjes,
 het sieraad Wat vs.18-24 aangaat, die worden zeer verscheidenlijk overgezet; de hovaardige pronksters hebben ook in die tijden al veel ander pronksel gehad als heden ten dage onze jonkvrouwen hebben, zodat vele van die namen ons onbekend zijn, vele derzelve den naam medebrengende uit dat land, waar zij eerst gedacht geweest zijn. Zij zijn hier gezet zo na als men ze heeft kunnen treffen. Voor sieraad der kousenbanden hebben anderen de netwerken of betraliede klederen; die doorschijnend gebreid of geborduurd waren, hetwelk enigen noemen vensteren der oneerbaarheid.
,
 de netjes, Of, sluiers, of schakelwerk, als daar zijn de fijngebreide netjes, dunne doekjes en allerlei gebreidsel, of geweefsel, dat doorluchtig is.
,
 de maantjes Dit was een sieraad als maantjes. Zie Jdg 8:21 . Heden ten dage dragen ook enige in de oorlapjes kleine maantjes van goud, zilver, of enig gesteente, of paarlen.
19De reukdoosjes, en de kleine ketentjes, en de glinsterende kledingen,
 De reukdoosjes, Versta hier, de gouden of zilveren doosjes, waar muskus of andere welriekende specerijen in waren, die de jonkvrouwen aan den hals, of op de borsten, of tussen dezelve droegen. Anders, halsketentjes, of iets dergelijks.
,
 de glinsterende Dat is, de klederen bezaaid met dunne gouden of zilveren schubbetjes of flittertjes, die een glans gaven als er de zon op scheen, alsof het glinsterende sterretjes geweest waren. Anders, flitterende, of bevende lovertJes.
20De hoofdkroning, en de armversierselen, en de bindselen, en de reukballetjes, en de oorringen,
 De hoofdkroning, Zie Eze 24:17 , en Eze 44:18 .
,
 armversierselen, Zie 2Sa 1:10 .
,
 bindselen, Of, hoofdsnoeren. Zie Jer 2:32 .
,
 de reukballetjes, Hebreeuws, huisjes der ziel, of van den adem; aldus worden de reukballetjes genoemd, omdat zij het hart verkwikken en den adem versterken.
21De ringen en de voorhoofdsierselen,
 de voorhoofdsierselen, Dit waren enige versierselen, die op het voorhoofd tot op den neus hingen; Gen 24:24 .
22De wisselklederen, en de manteltjes, en de hoedjes, en de buidels,
 De wisselklederen, Gelijk Jdg 14:12 .
,
 de manteltjes, Hebreeuws, de overdekselen. Het mogen wel grote floersen geweest zijn, die nu in het Frans genoemd worden la grand voile.
,
 de buidels, Gelijk 2Ki 5:23 . Anders: naalden, of spelden; te weten van goud of zilver, dergelijke nu ook enige jonge dochters in het haar dragen.
23De spiegels, en de fijn-linnen deksels, en de hulledoeken, en de sluiers.
 de hulledoeken, Of, tophuiven.
,
 de sluiers Anders: kedelen, of fijne, dunne en lichte kledingen, die men in Judea en omliggende hete landen droeg.
24En het zal geschieden, dat er voor specerij stank zal zijn, en lossigheid voor een gordel, en kaalheid in plaats van haarvlechten, en omgording eens zaks in plaats van een wijden rok, en verbranding in plaats van schoonheid.
 specerij Dat is, goeden reuk.
,
 stank Of, uittering, verrotting; gelijk onder Isa 5:24 .
,
 losheid Als wanneer de vrouwen ontregen zijn.
,
 haarvlechten, Of, gefriseerd haar, of effen gekamd haar, of net gelegd haar.
,
 wijden rok, Of, vlieger.
,
 verbranding Versta, de verbranding of vervelling van het aangezicht, veroorzaakt door de hitte der zon.
25Uw mannen zullen door het zwaard vallen, en uw helden in den strijd.
 Uw mannen O Jeruzalem, of Zion.
,
 uw helden Hebreeuws, uw sterkte; alzo zeggen wij, den adel des lands voor de edelen des lands.
26En haar poorten zullen treuren, en leed dragen, en zij zal, ledig gemaakt zijnde, op de aarde zitten.
 haar Te weten van Jeruzalem of Zion.
,
 poorten Dat is, raadhuizen, openbare rechthuizen, want de raadspersonen zouden omgekomen zijn.
,
 ledig Te weten van inwoners, goederen en huisraad; zie mede van het Hebreeuwse woord Pro 14:4 .
,
 op de aarde Gelijk bedroefde, mismoedige, of verslagen mensen plegen te doen; zie Job 1:20 .
Copyright information for DutSVVA